Marie
Zo, carnaval is weer voorbij. Ik vind het best. Geen lol en geen last van. Van boven de grote rivieren hè, dan krijg je carnaval niet mee. Ik heb het één keer gevierd. Lang geleden. In Roermond. Daar vroeg iemand mij of ‘ie even mijn been mocht vasthouden. Schiet mij maar lek, ik snapte er niks van. Zei dus nee. Hoe truttig kan je zijn? Hoe carnavalonnozel? Niettemin hoop ik dat alle carnavalliefhebbers het naar hun zin hebben gehad. Tuurlijk wel.
En dan daarna de Vasten. Na het zoet het zuur, nietwaar? De Vasten heb ik wél meegekregen. Eerst het askruisje op Aswoensdag. En dan je pony van je voorhoofd houden vanwege de wedstrijd wiens askruisje het langst bleef zitten. En het vastentrommeltje! Nooit zoveel ruzie met broers en zussen als tijdens de Vasten. We waren er allemaal van overtuigd dat er uit onze vastentrommeltjes werd gejat. ‘Gister had ik nog een wijnbal en nu is ‘ie weg!’ Iedereen was verdacht, inclusief mijn moeder. Had zij niet regelmatig stiekem engelse drop verstopt achter de stapel borden in het keukenkastje?! Nou dan.
Tegen Pasen was het biechten geblazen. Met de hele klas naar de kerk. In de kerkbank eerst je zonden overdenken. Ik moest er altijd een paar verzinnen. Want wie zonder zonden is, werpe de eerste steen. Na de biecht opgelucht, met schoon zieltje de biechtstoel weer uit. Maar mét penitentie: boete doen door een paar Onze Vaders en Weesgegroetjes te bidden. Wie lang zat te bidden, moest wel heel veel op zijn kerfstok hebben.
Hoe mooi kan nostalgie zijn. Van askruisje en vastentrommel tot wijnbal. Bestaan ze nog, die wijnballen?