Een verstopte neus kan dezer dagen meer betekenen dan vorig jaar rond de kersttijd. Het kan een ordinaire verkoudheid zijn, een griepje, een kraal in je neus of Covid19. Testen dus maar.
Vlak voor de kerstdagen maakte ik een wandeling met mijn kleinkinderen. De scholen zijn weer dicht, dus ik had oppasdienst. We startten de dag met ‘klas’. Die van 6 concentreerde zich op een rekenopdracht, die van vier moest verschillen ontdekken in ogenschijnlijk identieke afbeeldingen. Het was een braaf klasje. Ik heb in het verleden wel voor andere klassen gestaan. Dat was in de zeventiger jaren toen leerlingen veiligheidsspelden in hun oor droegen of het heel normaal vonden tijdens de les te breien. Dat breien verbood ik, de veiligheidsspelden mochten blijven zitten.
Na ‘klas’ serveerde ik mijn kleinkinderen boterhammen met extra veel hagelslag. Die hadden ze verdiend. Alle sommen waren goed, de verschillen ontdekt.
We besloten naar buiten te gaan. Gedoe met stroeve ritsen en zoekgeraakte laarzen, maar daarna konden we de paden op en de lanen in. Al snel riep mijn kleindochter: ’Wat ligt hier veel hondenpoep! Bah!’ Ze had gelijk, overal hondenpoep.
In een bosje ontdekten we een soort boomhutten, compleet met smerige, doorweekte kussens, een volle vuilniszak en een gloeilampje volgelopen met regenwater. Kleinzoon vond het maar eng. ‘Misschien woont hier een transformer’, piepte hij angstig. ‘Welnee’, sprak kleindochter, ‘hier heeft een dakloze gewoond.’ Ik stond paf. Dat zo’n hummel bekend was met het verschijnsel dakloosheid. We drentelden verder, terwijl kleindochter ons bleef wijzen op koffiebekers, mondkapjes en lege chipszakken in de berm.
Toen we mijn straatje weer in liepen om op weg naar huis kerstbomen te tellen, zei mijn 6-jarige dreumes met een zucht: ‘Wat zijn mensen toch slordig met de natuur. Straks kunnen we geen lucht meer krijgen.’ Ik werd niet echt vrolijk van de gedachte dat zij zich daar nu al bezwaard door voelde. Had voor mij wel wat later gemogen. ‘Maar nu krijg ik geen lucht omdat ik een verstopte neus heb.’
We telden wel tien kerstbomen.