Marie
Laat me jouw boekenkast zien en ik zeg je wie je bent. Van wie die uitspraak is, weet ik niet meer. Maar klopt het? Stel dat het klopt, dan ben ik een voyeuristische vrouw waar een streepje India en een spoortje poëzie doorheen loopt. Mijn boekenkast bevat veel (auto)biografieën, boeken over India van Indiase schrijvers, dichtbundels en verzamelde werken van Nederlandse dichters van het lichtere genre. Zelf zie ik mijzelf meer als een omgevallen boekenkast. Ik weet van veel een heel klein beetje. Een heel klein beetje van het leven van Sophia Tolstoj en Arthur Japin bijvoorbeeld. Een heel klein beetje ook van Nederlandse gedichten. Ik kan er niet één uit het hoofd citeren. De dichter Kopland schreef mooi over jonge sla. Tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren, schreef Elsschot. Verder kom ik niet. Hoeft eigenlijk ook niet, want het verzameld werk van de heren staat in mijn boekenkast. Als ik heimwee heb naar India hoef ik maar naar mijn boekenkast te lopen en voor de zoveelste keer A suitable boy van Vikram Seth te lezen en ik ben er weer. Lastiger is het met liedjes. Ik ken er heel veel, mede dankzij mijn moeder die -althans in mijn herinnering- altijd zong. Het irritante is dat ik meestal niet verder kom dan de eerste drie regels.
Bovendien kán ik ook van veel een heel klein beetje. In mijn familie doen al jaren de gevleugelde woorden de ronde dat ik niet kan koken, maar dat ik slechts eten kan klaarmaken. Dat klopt moet ik toegeven. Ik heb dus ook kookboeken. Die staan echter niet in mijn boekenkast. Ze liggen hoog in een keukenkastje. Ik kan er alleen met behulp van mijn IKEA-trapje bij. Meestal vind ik het te veel moeite om ze te pakken. Op de radio was vandaag deze vraag aan de orde: ben je wat je eet? Nu ben ik nooit te beroerd om over mezelf na te denken. Dus als je mij vraagt of ik ben wat ik lees en eet, dan zeg ik: ik ben een chaotisch belezen stamppottrut. En daar heb ík totaal geen last van.