Ton Wagenaars
Ik moet uitkijken; onlangs werd ik door kennissen omschreven als een inmiddels oude, beminnelijke man met niet langer de vlammend sarcastische analyses van het nieuws. Ik zou begripvol zijn geworden of zelfs innemend. Zelfs mijn dochters vinden mijn verhaaltjes tegenwoordig zo menselijk… Dat klopt dan ook. Ik hoef niet meer zo nodig allerlei mistoestanden aan de kaak te stellen, ik richt me op mijn nostalgische gevoelens en verbaas me in stilte. Heel af en toe wil ik de gesel nog wel eens hanteren, bijvoorbeeld over het pestgedrag van de hedendaagse mens. Niet alleen van de jeugd, maar ook van andere leeftijdsgroepen. Het is de laatste jaren weer schering en inslag als het pestgedrag betreft met de laatste tien jaren ook nog eens de nieuwe dimensie van het internetklieren. Weerloze mensen saboteren, vernederen of kleineren met als gevolg een volledig geruïneerde jeugd en een kapot leven. Niet alleen voor de jongeren, maar ook voor de ouders of grootouders, want het hakt er vernietigend in. Niet zelden eindigt pesten in een noodkreet of noodgreep, dat laatste als triest dieptepunt. Pesten bestaat al eeuwen, maar de ziekelijke proporties van heden ten dage zijn verwerpelijk. Ook in vroeger dagen werd gepest en niet alleen op school. Ook op het werk, in de sport of binnen het gezin. En het gebeurt geniepig en uitgekiend. Het zou vaak voorkomen omdat men zelf in het verleden ook een tijd is gepest en dan moet je blijkbaar revanche nemen. En je zou soms gewoon verplicht zijn om mee te doen, want anders pakken ze jou… Een bijna wijsgerige uitleg, maar al die ‘bloedblaren’ verdienen toch een stevige schop onder hun kont, met aanloop.
In mijn vroegere klassen heb ik altijd getracht te voorkomen dat er iemand werd buitengesloten, gejudast of getreiterd. Een heel enkele keer bleek een ‘breekbare’ leerling toch het slachtoffer zijn geworden. Dan was ik danig op mijn pik getrapt, en was de wraak zoet. Toch kwam ik ook aan de beurt na de vraag of ik wel eens iemand had gepest. Dan vertelde ik met het schaamrood om mijn kaken het verhaal over de vlooi die eens, lang geleden bij mij in de klas zat. Na afloop was het dan heel lang doodstil.
De ‘vlooi’
Bij gebrek aan knopen stond de gulp van de ‘vlooi’ altijd open. Ook zijn veel te kleine bloesje stond altijd open. Je zag een heel smerig, geel hemdje over zijn kippenborstje hangen en met een touw werd zijn veel te korte, gescheurde broek om zijn hoekige heupen gehouden. De ‘vlooi’ stonk. De ‘vlooi’ stonk echt. De ‘vlooi’ stonk een uur in de wind. De ‘vlooi’ zat bij mij in de klas en niemand zat ooit naast de ‘vlooi’. Werd je gesommeerd om een uur naast de ‘vlooi’ te gaan zitten, deed je dit altijd onder protest. Je ouders belden direct naar de school en daarna hoefde het niet meer. Het liefste meisje uit de klas, Irene, had een keer een week lang naast de ‘vlooi’ gezeten. Ze durfde niets te zeggen, hoewel wij haar overtuigden dat ze het niet hoefde te pikken. Na lang aarzelen had ze ook haar ouders ingelicht en die belden.
De ‘vlooi’ stond ook altijd alleen op de speelplaats. Of het nu zomer of winter was, de ‘vlooi’ stond alleen. En bijna altijd had hij dezelfde kleding aan: de eerder geschetste blouse, broek en hemd met daaronder hoge, lederen schoenen met daarin twee veel te korte veters. Zijn sokken zaten vol gaten. Bij extreme koude had de ‘vlooi’ een zwaar doorleefd, te groot colbertjasje aan. Koude scheen hij niet te voelen en bijna nooit was hij ziek. Zelfs aan de gymlessen deed hij mee: op blote voeten en in zijn uitgeleefde vaalgele hemdje… Bij het kiezen van partijen was ‘de vlooi’ altijd de laatste met die uitzondering dat hij niet eens werd gekozen. Hij bleef alleen achter.
In de klas werd sporadisch over hem gesproken. Wel als moeder eens op school kwam… We kenden zijn moeder: hoogblond en met een wit bontjasje van waarschijnlijk een ijsbeer… Een vader had de ‘vlooi’ niet. Althans niemand kende hem of had hem ooit gezien. De ‘vlooi’ woonde in een heel klein huisje waarvan de gordijnen meestentijds dicht waren.
Jodenvet
De ‘vlooi’ had ook een echte naam: Tonnie. We wisten het omdat de leerkrachten hem zo noemden, maar wij deden dat niet. Echt gepest werd Tonnie niet. Erger nog, Tonnie werd genegeerd. Het volkomen geïsoleerde ventje leefde in een geheel eigen wereld. Nam nauwelijks deel aan de les en kreeg van de docenten ook nauwelijks aandacht. De grootste teringstreek die onze klas eens uithaalde, was tijdens zijn verjaardag. Tonnie kwam die dag op school met zijn piekhaar keurig achterover gekamd. Voor het eerst dat jaar droeg hij een spierwit bloesje met daarop een keurig gestropt dasje. Hij glom en glunderde. We roezemoesden enkele minuten, maar schonken er daarna geen aandacht meer aan. Tot de bel voor het speelkwartier ging en de leraar zei dat Tonnie jarig was. Hij wilde de klas trakteren. Uit zijn versleten boekentas haalde Tonnie vol trots een papieren zak tevoorschijn. Hij vouwde hem open en met een goddelijke glimlach zei hij: ‘Grote stukken jodenvet. Ik heb ze geteld! Er is voor iedereen een stuk…’ Tonnie ging bij de deur staan, wij werden erlangs gedelegeerd. Een enkeling mompelde iets als ‘Gefiteerd’ of iets dergelijks, maar de meesten zeiden niets. De helft liep hem straal voorbij. Een enkeling graaide in de buil, pakte een korst Jodenvet en gooide die daarna direct in de vuilnisbak. ‘Wat dacht hij wel, die stinkerd…’
Op de speelplaats werd er daarna niet eens meer over gesproken…Toen we na de pauze binnenkwamen, zat Tonnie al achteraan in de klas. Voor het eerst waren zijn altijd smerige wangen schoon. Sporen van tranen dropen tot ver over zijn gestropte dasje. Voor het eerst wisten we dat ook Tonnie kon huilen…Tonnie maakte de school niet af. Eensklaps was hij verdwenen. Later hoorden we dat hij verhuisd was…
Epiloog
Pesten is dus niet van deze tijd. Klieren, kleineren en treiteren heeft altijd bestaan. Een moeder stelde onlangs de school van haar zoon juridisch aansprakelijk voor jarenlange pestactiviteiten in en buiten de klas. Voor al die ouders die toch weer driftig een zwartepiet op het bord van de scholen willen leggen nog even dit: Tijdens pauzes in personeelskamers, komen herhaaldelijk docenten binnen die in een of twee uur zo uitgezogen zijn door uw kinderen dat ze in tranen uitbarsten. Soms is het een klucht brugklassers, af en toe een bende van havo 4 en ook kan het een kliek uit vw0 5 zijn, die een leraar of lerares tot wanhoop heeft gedreven.
Neen, ik ben de ‘vlooi’ niet vergeten. Sterker nog, ik denk nog heel vaak aan hem. Vooral als ik in een winkeltje nog eens dat oude snoepgoed, jodenvet zie liggen. Herhaaldelijk vraag ik me af waarom er eigenlijk nooit eens iemand echt iets van gezegd heeft. Iedereen zweeg. Ja, ik ook. Dat draai je niet meer terug, daar moet je mee verder leven. Dat moet Tonnie immers ook…