Marie
In vroege ochtenduren zit ik graag, in een dikke sjaal gewikkeld, in mijn achtertuin te kijken naar hoe het langzaam licht wordt. Een beker koffie houdt mijn handen warm. V-vormen van ganzen trekken gakkend over. De geraamten van kale bomen steken, als in oost-indische inkt getekend, zwart af tegen de mistige ochtendlucht. Wat kan een winterochtend mooi zijn. Ik zit meestal een minuut of twintig zo vroeg in mijn achtertuin. Mijn Zenminuten, mijn yoga-oefening, geef het maar een naam. Even niet denken aan de afwasmachine die moet worden uitgeruimd, geen gedachten verspillen aan was die moet worden opgevouwen. Zelfs niet denken aan het nieuwe boek dat klaar ligt om gelezen te worden. Niet denken aan Corona-ellende, niet aan de polarisatie in ons land die mij zorgen baart. Ff niks, nakkes, nada.
En dan opeens hoor ik een merel zingen. Nou ja zingen…, hij oefent zijn zang. Beetje hees, beetje aarzelend, maar hij is er weer met zijn zangoefening die onverbiddelijk, onvermijdelijk en onafwendbaar aankondigt dat de winter voorbij gaat. Dat het lente wordt. En reken maar dat ik, als het eenmaal zo ver is, in het ochtendgloren in mijn achtertuin zal zitten. Minstens twintig minuten en met koffie.