Ton Wagenaars
Ook deze maand weer een aantal horen snorren en ook weer een aantal weten te vangen: meikevers. Het is en blijft een feest van herkenning hoewel ik mij er steeds meer van bewust ben dat deze prachtige kevers voor het gros van de Vughtenaren niets meer is dan een griezel waarvan je de rillingen krijgt en dus zo snel mogelijk doodgetrapt moeten worden.
Voor ons, de kinderen uit de jaren vijftig was het een unieke natuurlijke gebeurtenis. Met de eerste zonnige dagen in mei doken zij eensklaps op in de schemering en dan het liefst bij beukenheggen. Als ware woudlopers wist de opgroeiende jeugd dat de bruine kevers zich ook het liefst ophielden bij lichtpunten zoals een verlicht venster of een lantaarnpaal. Die laatste stonden er overigens nog niet zo massaal zodat het vinden van groep meikevers nog niet zo makkelijk was, zeker niet als je als enige was die de jacht had geopend en het alleenrecht wilde. Dat ze er waren werd al snel thuis duidelijk want regelmatig waren er de tikken tegen het raam te horen als er weer een ‘mulder’ tegen het raam vloog. Verdoofd door de klap lag deze dan enkele tellen verdoofd op zijn rug zodat hij opgeraapt kon worden en in gevangenschap kon worden meegenomen naar huis. Daarvoor was er het glazen potje met dekseltje waar er toch al snel een stuk of veertig in konden. Een extra takje van de beukenboom zorgde voor een natuurlijke omgeving zodat de familie zich thuis voelde in het lege glazen potje dat eens dienst had gedaan voor zoetzure uitjes. Je ouders vonden het alleen maar zielig maar ze werden niet losgelaten. Kon ook niet, want de volgende dag werden ze op school geshowd en iedereen kon er een paar vasthouden en op de hand laten lopen. Een climax was het als er een paar plotseling hun schilden open maakten en daarna met trillende vleugels het luchtruim kozen, het liefst in de klas…
Bijna alle jongens durfden ze vast te pakken en echte helden lieten ze zelfs op hun gezicht lopen. Na de bel ging je met je monsterlijke kevers naar de meisjesschool alwaar je kon werken aan je populariteit en je laten roemen om je heldhaftige jachtinstinct. Eeuwige roem was er ook voor de meidjes die ze durfden op te pakken en met hysterische gilletjes op hun armen lieten lopen.
Meikevers waren die eerste dagen van mei ook altijd goed voor een extra biologielesje over kevers. Over de lieflijke lieveheersbeestjes die inmiddels ook massaal waren gespot. En je leerde dat het aantal stippels op hun rug niet de leeftijd verraadden maar dat het simpelweg allemaal verschillende soorten waren, wel familie. De lesgevende broeder wist ook te vertellen van de larven van de meikever, de engerlingen die er inderdaad eng uitzagen en drie jaar onder de grond leefden. Hij had ook een grote wandplaat met daarop nog veel meer kevers zoals de neushoornkever en het schitterende vliegend hert waarvan het mannetje wel heel grote sprieten had. Uiteraard gegrinnik in de houten schoolbanken want wat een gekke naam: vliegend hert! Maar we vonden ze allemaal nog in onze westernachtige omgeving van Vught waar nog menig veldje en bosschage ongerept was met op de meest stille plekjes nog volop kevers, torren of wantsen. En uiteraard waren daar ook nog de sprinkhanen, libellen, hommels, stekelbaarsjes, kikkervisjes ( kwakbollen) en vlinders. En alles ontwaakte in de eerste weken van mei. Iedereen kon het gezegde afmaken: In mei… leggen alle vogels een ei, behalve de koekoek en de spriet want die zie je in de meimaand niet. Met mijn toen al bestaande ruime taalgevoeligheid had ik er nog een lofdicht over mei bij verzonnen. “Als de zon schijnt in mei, is april voorbij…” Het waren gouden jaren met hartverwarmende voorjaarsmaanden.