Sinds ik taalcoach ben, realiseer ik me pas goed hoe moeilijk het voor anderstaligen is om Nederlands te leren. Misschien is het voor een Duitser nog wel enigszins te doen, maar je zal maar uit Syrië komen…
Taal is niet logisch, dat weten we allemaal. Maar met die wetenschap schiet iemand uit Syrië geen bal op.
Voorbeeld: mag ik jou iets vragen? Waarom mag het niet anders? Voorbeeld: ik mag iets jou vragen, ja? Onderwerp, gezegde en werkwoord hebben een vaste plaats. Maar ook weer niet altijd. Dat hangt er maar van af. Waarvan dan? Geef daar maar eens antwoord op. Niet te doen. Ja, voor een neerlandicus misschien. Ik sta bij een dergelijke vraag met mijn mond vol tanden. Ik kom niet verder dan: dat is zo afgesproken.
En áls je dan als anderstalige, na veel lessen, werkboeken en een taalcoach, min of meer in het Nederlands uit de voeten kan, voel je je nog vaak Alice in Taalwonderland. Je hebt geleerd dat je moet zeggen: daar heb je hem. Maar in de praktijk zegt minstens de helft van de mensen ‘daar hejjenum.’ Om nog maar te zwijgen van ‘dat issie’, kweenie, hejje dat, etcetera. U zegt dat nooit zo? Nou, ik wel. En dan gooi ik nog wel eens een afko door mijn zinnen, of een moeilijk woord als ‘dystopisch’.
En dan hebben we het alleen nog maar over gesproken taal. Er moet ook geschreven worden door anderstaligen. Van links naar rechts en niet andersom. Als taalcoach stel ik mijn anderstalige steeds gerust. Ik zeg haar dat het niet perfect hoeft. En ik vertel haar over mijn anderstalige schoonzoon die na dertig jaar Nederland nog steeds moeite heeft met de lidwoorden. Hij heeft het over de keukenkastje, de fietsstoeltje, het grasmaaier. Toen ik mijn dochter maande haar man op dat gebied bij te scholen, zei ze:”Doe ik niet want ik vind het zó schattig.”
En wie ben ik ook helemaal? Ik ben slecht met Hoofdletters en Leestekens.