Home Columns Efteling

Efteling

Ik heb al heel veel moeten inleveren en veel is verdwenen uit mijn vroegere leven. Sommige dingen overleefden gelukkig de tand des tijds en een daarvan is de Efteling. Bij het ontwaken van de lente was dit grootste Europese pretpark al decennialang een jaarlijks terugkerend hoogtepunt in het leven van de Brabantse jeugd en dus ook van mij.

Zeker als je in de nabijheid woonde van Kaatsheuvel. De hele Meierij van Den Bosch was zo bevoorrecht, je kon het pretpark immers op de fiets of te voet bezoeken. Ook ons gezin deed dat en al vanaf 1956. De expeditie naar het verre Kaatsheuvel startte al heel vroeg in de ochtend want de rit duurde minstens anderhalf uur. Er ging een papieren buil met boterhammen mee en ook een fles met aanmaaklimonade zat bij de proviand. Als enig kind mocht ik een vriendje meenemen. De kosten waren voor die tijd immens maar er werd maanden voor gespaard. Voor heel veel kinderen was de Efteling echter onbetaalbaar, zij lieten zich verhalen over het wonderbaarlijke attractiepark met toen nog voornamelijk het sprookjesbos met heuse beweegbare sprookjesfiguren.

Ook de hele omgeving ademde een mysterieuze en spannende sfeer ingegeven door een uniek scala aan melodietjes die de rest van je leven zouden blijven hangen. In mijn korte broek met bretels was ik de hele dag in extase. Moest ik weggetrokken worden bij de paddenstoelen waar een weemoedig deuntje uit klonk en bijna bevend keek ik naar de steeds langer wordende nek van “langnek”. Met open mond kon ik minutenlang staan te kijken bij de dansende schoentjes en rillend van angst zag ik hoe de knuppel tot leven kwam bij het hoofdstuk” knuppel uit de zak”. Het sprookjesbos kende een kronkelige weg tussen de taferelen en was bekleed met rotsstenen die helemaal waren afgesleten door de tienduizenden kindervoetjes die dagelijks de route tussen de sprookjes aflegden. In die beginjaren waren er verder dat ventje die met zijn duimpje wees naar de toiletten en dat toelichtte met “kleine boodschap”. Holle Bolle Gijs, Doornroosje, de wolf met de zeven geitjes en ezeltje strekje kwamen snel hierna en alles leek levensecht. Verliefd was ik op sneeuwwitje die roerloos lag te slapen in haar grot tussen de dwergen. Niet helemaal roerloos want mijn ouders hadden mij gewezen op haar bewegende borst; ze was dus niet dood, maar sliep! Een grote geruststelling. En ieder panorama kende een fraai, liefelijke herkenningstune. De meest bedwelmde werd weer later de melodie van het Carnaval Festival. De tune nam men mee tot in het graf. Weer enkele jaren verder werd de Efteling uitgebreid. Het sprookjesbos werd een enclave binnen de grenzen van het steeds verder uitdijende attractiepark. Was er in 1952 als eerste grote attractie de stoomcarrousel, er kwamen daar jaarlijks nog grotere wonderen bij zoals de python, de piranha, de vogelrok, de baron, de pagode, het grote deinende schip en de fata morgana. Het moest hoger, sneller en grootser. Mijn aloude sprookjebos bestond al snel niet meer en om heel eerlijk te zijn, ik durfde niet in de monstrueuze attracties die me angst inboezemden en waar hele legioenen gillende groepen in werden vastgeklonken om daarna een vrije val of losse salto te maken. Terwijl mijn kinderen en inmiddels kleinkinderen uren staan te wachten voor de python of baron zoek ik direct de luwte op van mijn sprookjesbos en leg mijn oor te luisteren op de nog steeds musicerende paddenstoelen en kan ik een kwartier blijven kijken bij de verstoppende geitjes en de rond zich heen grijpende wolf. En nog steeds maak ik de aloude teksten af: “Knibbel, knabbel knuistje…” of “ Spiegeltje spiegeltje aan de wand…”.  Inderdaad, ik durf niet in de python en ook in die vreselijke boot zal men mij niet aantreffen. Ik ben een bange schijterd volgens mijn kleinkinderen, volgens mijn kinderen een lafaard. Ikzelf vind mij een nostalgisch mens die nog best een keertje op de fiets naar het sprookjesbos wil fietsen, zonder die immense parkeerplaats en zonder de “gekuiste” versies van monsieur kannibal of carnaval festival. Ik zou wel eens willen weten wat Anton Pieck vindt van al die kermisattracties en sensatie-onderdelen. Ik blijf hopen dat sprookjes bestaan.