Home Columns Boomstamkano

Boomstamkano

Ton Wagenaars

Ik geef u weer een inkijk in mijn vroege jongensjaren, de tijd waarin ik kon wegdromen bij het lezen van een boek of het horen van een nieuwsbericht over archeologische vondsten. Zo ook deze week waarin ik las dat er in buurgemeente Esch zowaar een heuse boomstamkano was aangetroffen uit de prehistorie. Een boomstamkano was een prehistorisch vervoermiddel over het water bestaande uit een boomstam die uitgehold was door vuur of kapwerk. De houten restanten lagen  twee meter diep in een gunstige grondlaag en waren aangetroffen tijdens het graven van proefsleuven in de omgeving van de Essche Stroom. Dan ontwaakt in mij weer de dromer van weleer die buitengewoon geïnteresseerd was in geschiedenis en dan nog het liefst van heel oude geschiedenis.

Met leeftijdgenoten kon ik niet meepraten over voetbal en over de stand op de ranglijsten wist ik niets. Sparta, Ajax, Xerxes, Fortuna en Heracles kende ik wel, maar bij mijn verhalen over de Griekse en Romeinse mythologie keek men mij altijd vol verbazing en medelijden aan. Niet alleen boeken uit de bibliotheek werden verslonden, ook had ikzelf menig boekwerkje op mijn Tomado  boekenplank staan en ’s avonds werden moeilijke woorden geoefend en herhaaldelijk opgeschreven. Daarbij was de wetenschap van de paleontologie helemaal in trek. Ik liet dat woord eens vallen in de eerste klas van de HBS in Boxtel en vanaf dat moment gold ik als prominent leerling bij geschiedenis. De bronstijd (niet te verwarren met de bronsttijd!) en ijzertijd klonken ver weg maar Paleozoïcum of Neolithicum klonken nog imposanter en wat nog prettiger was; je wist toen nog hoe lang dat ongeveer geleden was en je keek niet op een kwartier. Het tijdperk der sauriërs sprak zeker tot de verbeelding en trots was ik als het verschil tussen diplodocus, brachiosaurus, triceratops of Tyrannosaurus herkende. Dat kan ik nog steeds blijven oefenen tijdens het jaarlijkse bezoekje aan het Oertijdmuseum in Boxtel waar de onlangs opgedoken boomstamkano na preparatie waarschijnlijk ook een plekje krijgt.

In Vught en directe omgeving worden nog steeds archeologische vondsten gedaan en gelukkig ziet men de laatste decennia het nut in van het secuur in kaart brengen van de vondsten, van munten tot ruïnes en van gebruiksvoorwerpen tot oorlogstuig. Ik ga dan altijd nog even kijken en bezie de werkzaamheden van bevlogen speurders die met engelengeduld het zand wegschrapen in de hoop dat een lang vervlogen schat weer het daglicht zal zien.

Ook ik heb mij lang geleden een Heinrich Schliemann gewaand. In 1962, het jaar voor de arctisch koude winter van 63, was ik er als twaalfjarige bij toen op het grensgebied van Vught, Halder en Sint-Michielsgestel in de uitgebaggerde grond van de Essche Stroom Nederlands bijna grootste muntschat werd gevonden. De kranten maakten er groots gewag van en op mijn piepende rode fiets was ik er dagelijks te vinden met een schopje opgediept uit onze zandbak achter het huis. Een metaaldetector hadden we niet maar “spaaien” konden we. Met enkele klasgenootjes werden bergen verzet en dat onder het oog van de broeders van Klein Seminarie Beekvliet en verschillende echte archeologen. De eerste tien muntjes werden op een dag gevonden en door de jonge vinders aangeduid als “oude centen”. Maar ouderen dachten er anders over en zo ontstond in enkele dagen een heuse “goldrush” naar muntjes die inmiddels waren herkend als honderdjarige antieke muntjes uit de Romeinse tijd. Na schoonmaak doken zelfs portretten op van keizers, maar de echte connaisseurs noemden daarbij namen waarvan wij nog nooit hadden gehoord. Geen Augustus, Tiberius, Hadrianus, Nero of Caligula. Zelfs geen Claudius zat ertussen. Maar de magie was adembenemend als er weer wat muntjes werden opgediept. Tenslotte zelfs een hoeveelheid van bijna vijfduizend! Ook mijn groepje delvers had een klein succesje met vier muntjes waarvan er twee in de zakken van mijn korte broek verdwenen. Ons was medegedeeld dat dit verboden was, maar de triomf was te groot om de vondst direct weer af te staan. Op de laatste middag van onze afgravingen tegen de schemering kwamen er echter agenten en archeologen die ons op onze verantwoordelijkheid wezen en hoe belangrijk de muntstukken waren voor de wetenschap…  Tenslotte werd de gehele vindplaats afgezet en onder bewaking gesteld. Geen enkele munt heb ik eraan over gehouden. Maar ieder jaar loop ik even binnen bij het knusse en vakkundig ingerichte Romeinse museumpje in Haanwijk dat als Romeins Halder in de VVV-gidsen staat. Vol trots vertel ik dan de aanwezigen dat ik erbij was, maar welke muntjes nu precies van mij waren…

Momenteel gaat een groot deel van Vught weer op de schop, vaak zelfs meters diep voor een verdiept spoor. Mocht u mij spotten, niet zwaaien of roepen alstublieft. In alle stilte wil ik blijven dromen over gouden kronen, glimmende ringen en geoxideerde munten. Babylon, Atlantis, Troje…. Ik blijf dagdromen. Maar zelfs met een zilveren dubbeltje van koningin Wilhelmina ben ik al de koning te rijk.